Taalfouten maken we allemaal. Ja, zélfs wij tekstschrijvers. Is dat erg? Ik vind van niet.
Begrijp me goed: een tekst moet smetteloos bij de klant worden opgeleverd. Zonder ook maar één fout in de stijl, de interpunctie en de spelling. Maar voor mij zijn dit soort zaken details. Ik ben een tekstschrijver. Ik ben niet van de taalpolitie. ‘Taalnazi’s’, zoals deze agenten ook wel populistisch genoemd worden, zijn er al genoeg.
De taalpolitie bestaat uit belerende schoolmeesters en -juffen. Nuffig kamt zo’n juf twitterberichten uit. Constateert ze een d- of t-fout? Dan roept ze de twitteraar in kwestie hardhandig tot de orde. Door zich af te zetten tegen de kluns die de regels niet kent, profileert ze zich als expert. En in zekere zin is ze dat ook. Het is haar van harte gegund. Maar wordt mijn lezer gelukkig van deze betweterij? Is het opsporen van fouten voldoende om een stoffige tekst tot leven te brengen? Nee.
Mijn lezer wil gegrepen worden door een tekst. Hij wil concrete voorbeelden horen. Persoonlijke verhalen. Hij leest mijn tekst in één adem uit, omdat hij nieuwsgierig blijft van begin tot eind. Omdat de tekst logisch is opgebouwd. Omdat de tekst antwoord geeft op zijn vragen. En omdat de tekst lekker wegleest. Ik heb namelijk actieve zinnen gebruikt zonder ingewikkelde, interessantdoenerige taal. Tijdens het schrijven van mijn tekst was ik zo geconcentreerd op de inhoud en de structuur, dat ik ongetwijfeld een tikfout maakte. Misschien zelfs een spelfout. Slordig? Zeker! Maar voordat ik mijn tekst naar de klant stuur, lees ik ‘m nog eens kritisch door. De foutjes haal ik er dan uit.
Heldere, leesbare teksten maken: dat is mijn vak. Ik wind me niet op over een stijl- of spelfout in een mail- of twitterbericht. Dat laat ik graag aan de taalpolitie over. Maar zo’n taalpolitieagent is dan ook geen tekstschrijver.
Geef een reactie